De gebouwde omgeving veroorzaakt een fors deel van de totale Nederlandse CO2-uitstoot: 38 procent. Dit moet verbeteren en de bouw- en vastgoedsector werkt daar hard aan. Welke stappen zijn inmiddels gezet en gaat het snel genoeg?
Op die laatste vraag is het antwoord volmondig ‘nee’, als je hem voorlegt aan Jan Kadijk, manager Kennis & Innovatie bij de Dutch Green Building Council (DGBC). “Het tempo zal echt omhoog moeten”, zegt Kadijk. “De huidige paniek door hoge energieprijzen is een tijdelijke prikkel om de thermostaat lager te zetten. Om het energieverbruik structureel te verminderen, zijn structurele maatregelen nodig.”
Vanuit zijn functie bij DGBC, een landelijke non-profitorganisatie, volgt Kadijk de transitie van de gebouwde omgeving op de voet. Onder meer door kennis te delen, de belangrijkste stakeholders met elkaar te verbinden en door duurzaamheid in de gebouwde omgeving meetbaar te maken, wil DGBC de uitstoot sneller omlaag brengen.
Tweederde minder energieverbruik
Het is dus niet verwonderlijk dat Kadijk daarover volop ideeën heeft. “Betere isolatie en het verslimmen van gebouwinstallaties zijn uiteraard maatregelen die goed werken. In feite is de opdracht om het verbruik in bestaande gebouwen met tweederde terug te brengen. Dat kán! Het hoofdkantoor van a.s.r. in Utrecht is één van de voorbeelden die het bewijst. Tot zover het goede nieuws, want het slechte nieuws is dat het over de hele linie nog te langzaam gaat.”
Sneller reduceren noemt Kadijk dan ook een bittere noodzaak, maar het moet in zijn ogen ook op andere terreinen beter. Eén van de precaire onderwerpen is de ‘Milieuprestatie voor gebouwen’ (MPG). Dit is de berekening die de overheid voorschrijft om de milieubelasting van een gebouw in kaart te brengen. Bij elke aanvraag voor een omgevingsvergunning is een MPG-berekening verplicht. De wijze van berekenen helpt volgens Kadijk niet om de uitstoot op korte termijn te reduceren. Alle levensfases van een gebouw wegen er namelijk in mee. Zo wordt het in de MPG positief gewaardeerd als een pand over 75 jaar nog te hergebruiken is.
Dit is in principe goed, omdat dit het nadenken over circulaire principes en het doen van beloftes voor de toekomst stimuleert, aldus Kadijk. “De footprint van de ontstaansfase van een gebouw beoordelen, moet de eerste stap zijn. Pas daarna moet de milieulast over de rest van de levensduur meewegen. We moeten de uitstoot namelijk nú verminderen en daar dus ook op aansturen met de wijze van meten. De verre toekomst hierin betrekken is weinig zinvol als de aarde dan onleefbaar is. Daarom doen we de oproep voor een extra eis.”
Strijd en stevige lobby
Energieverbruik is slechts een deel van dit verhaal, want de ‘voorkant’ van het bouwproces zorgt voor 11 procent van de Nederlandse CO2-uitstoot. Het bouwproces en de productie van bouwmaterialen, met name van cement en metaal, zijn zeer CO2-intensief. Zogenoemde biogene opslag (het opslaan van CO2 in biobased bouwmaterialen), heeft volgens Kadijk een snel en positief effect op de klimaatuitdaging, maar daarover is nog niet iedereen het eens.
De strijd voor een extra meetstelsel, dat wél stuurt op harde CO2-doelen op korte termijn, is in volle gang, weet Kadijk. “Producenten van CO2-intensieve bouwmaterialen lobbyen stevig om de huidige meetmethode te behouden, maar de roep om verandering vanuit de samenleving en de financiële wereld is inmiddels nog sterker.”
Daarom verwacht Kadijk dat de rekenregels snel op de schop gaan en dat dit leidt tot een drastisch andere bouwsector. “We zullen dan meer biobased bouwmaterialen zien en nog beter: veel meer hergebruik van materialen. Ook dat wordt namelijk gestimuleerd door te sturen op uitstootreductie aan de voorkant. De koplopers in de achterban van DGBC hebben de switch al gemaakt, want alleen zo kunnen ze binnen de klimaatdoelen van Parijs blijven bouwen. Als de overheid de knoop doorhakt en nu snel de extra beoordeling toevoegt, versnelt dat de transitie enorm. Ik kijk daar nu al naar uit.”